aanbenen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanbenen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈamˌbɛnə(n)/
Woordafbreking
  • aan·be·nen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanbenen
beende aan
aangebeend
zwak -d volledig

Werkwoord

aanbenen

  1. snel lopen
    • Plots kwam een bewaker haastig aangebeend en maande ons om weg te gaan. 

Gangbaarheid

  • Het woord aanbenen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.