aanpakken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanpakken    (hulp, bestand)
  • IPA: /'amˌpɑkə(n)/
Woordafbreking
  • aan·pak·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanpakken
pakte aan
aangepakt
zwak -t volledig

Werkwoord

aanpakken

  1. aanvatten
    • Kun je de dozen even aanpakken. 
  1. in rechte vervolgen, streng zijn
    • De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) gaat brievenbusfirma's harder aanpakken. [1] 
  1. een probleem oplossen
    • De leerling pakte zijn studieachterstand stevig aan. 
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

aanpakken mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord aanpak

Gangbaarheid

  • Het woord aanpakken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.