aanbellen
Nederlands
Woordafbreking
- aan·bel·len
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van aan vz en bellen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanbellen |
belde aan |
aangebeld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
aanbellen
- bij iemand (aan de deur) bellen, op de deurbel van een huis drukken
- aan de deurbel trekken om die te laten rinkelen
- Nog voor ze kunnen aanbellen, zwaait de deur open.
- Als je wilt dat iemand de voordeur voor je openmaakt moet je aanbellen.
Verwante begrippen
- belletje trekken: aanbellen en dan hard wegrennen zodat iemand voor niets de deur opent, een vorm van plagen door kinderen
Vertalingen
1. bij iemand (aan de deur) bellen
Gangbaarheid
- Het woord aanbellen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aanbellen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.