aanwassen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanwassen    (hulp, bestand)
  • IPA: /'aɱˌwɑsə(n)/
  • IPA: /'a:nwɑsən/
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
aanwassenaanwassend
aanwasaangewassen
Woordafbreking
  • aan·was·sen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanwassen
wies aan
aangewassen
klasse 7 volledig

Werkwoord

aanwassen

  1. ergatief toenemen, aangroeien
    • De rivier wies door de overvloedige regenval sterk aan en trad buiten zijn oevers. 
    • Het oproer wies aan en verbreidde zich ongehinderd over de stad.[1] 
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

aanwassen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord aanwas

Meer informatie

Gangbaarheid

  • Het woord aanwassen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
85 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. De patriottentijd, hoofdzakelijk naar buitenlandsche bescheiden..H.Th Colenbrander; Martinus Nijhoff 1899
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.