aanwassen
Nederlands
Uitspraak
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
aanwassen | aanwassend |
aanwas | aangewassen |
Woordafbreking
- aan·was·sen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van aan vz en wassen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanwassen |
wies aan |
aangewassen |
klasse 7 | volledig |
Werkwoord
aanwassen
- ergatief toenemen, aangroeien
- De rivier wies door de overvloedige regenval sterk aan en trad buiten zijn oevers.
- Het oproer wies aan en verbreidde zich ongehinderd over de stad.[1]
Gangbaarheid
- Het woord aanwassen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aanwassen' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- De patriottentijd, hoofdzakelijk naar buitenlandsche bescheiden..H.Th Colenbrander; Martinus Nijhoff 1899
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.