aanvoeren
Nederlands
Woordafbreking
- aan·voe·ren
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van aan vz en voeren ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanvoeren |
voerde aan |
aangevoerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
aanvoeren
- Na enkele grote overwinningen kreeg hij een groot leger om aan te voeren.
- aanbrengen, naartoe transporteren
- Zij voeren graan aan nu de oogst verloren is gegaan.
- bijbrengen als bewijs
- De verdediging wil ook nog iets aanvoeren.
Vertalingen
1. bevel voeren over
2. aanbrengen, naartoe transporteren
3. bijbrengen als bewijs
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aanvaren |
aanvoeren
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aanvaren
- ...dat wij aanvoeren.
- ...dat jullie aanvoeren.
- ...dat zij aanvoeren.
- ...dat wij aanvoeren.
Gangbaarheid
- Het woord aanvoeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aanvoeren' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.