aanvoeren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanvoeren    (hulp, bestand)
  • IPA: /'aɱˌvurə(n)/
Woordafbreking
  • aan·voe·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanvoeren
voerde aan
aangevoerd
zwak -d volledig

Werkwoord

aanvoeren

  1. bevel voeren over, leiden
    • Na enkele grote overwinningen kreeg hij een groot leger om aan te voeren. 
  1. aanbrengen, naartoe transporteren
    • Zij voeren graan aan nu de oogst verloren is gegaan. 
  1. bijbrengen als bewijs
    • De verdediging wil ook nog iets aanvoeren. 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
aanvaren

aanvoeren

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aanvaren
    • ...dat wij aanvoeren. 
    • ...dat jullie aanvoeren. 
    • ...dat zij aanvoeren. 

Zelfstandig naamwoord

aanvoeren mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord aanvoer

Gangbaarheid

  • Het woord aanvoeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.