spiegel
![](../I/m/Barack_Obama_takes_one_last_look_in_the_mirror%2C_before_going_out_to_take_oath%2C_Jan._20%2C_2009.jpg)
[1] Obama kijkt in de spiegel.
Nederlands
Woordafbreking
- spie·gel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘beelden terugkaatsend voorwerp’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- Ontleend aan het Volkslatijnse *spęgọlọ, klassiek speculum ("spiegel")
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spiegel | spiegels |
verkleinwoord | spiegeltje | spiegeltjes |
Zelfstandig naamwoord
spiegel m
- (meubel), (natuurkunde), (optica) voorwerp dat licht (en andere soorten elektromagnetische straling) weerkaatst volgens de regel: "hoek van inval = hoek van terugkaatsing" [2]
- Hij zag in zijn spiegel een achteropkomende auto aankomen.
- (scheepvaart) de vlakke achtersteven van een schip
- De buitenboordmotor is aan de spiegel van het jacht bevestigd.
- (biologie) (medisch) concentratie van bepaalde stoffen in het bloed
- spiegelglad oppervlak (bijv. -> zeespiegel)
- een overzicht bijv. beroepenspiegel, medaillespiegel etc.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. voorwerp dat licht (en andere soorten elektromagnetische straling) weerkaatst.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
spiegelen |
spiegel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spiegelen
- Ik spiegel.
- gebiedende wijs van spiegelen
- Spiegel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spiegelen
- Spiegel je?
Gangbaarheid
- Het woord spiegel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'spiegel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.