aanplakken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanplakken    (hulp, bestand)
  • IPA: /'amplɑkə(n)/
Woordafbreking
  • aan·plak·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanplakken
plakte aan
aangeplakt
zwak -t volledig

Werkwoord

aanplakken

  1. overgankelijk aan iets vastplakken
    • Bij de vorming van het meervoud wordt er aan een Engels zelfstandig naamwoord meestal een -s aangeplakt. 
  1. overgankelijk met aanplakbiljetten meedelen

Gangbaarheid

  • Het woord aanplakken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.