aanvang

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanvang    (hulp, bestand)
  • IPA: /'aɱvɑŋ/
Woordafbreking
  • aan·vang
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanvang -
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

aanvang m

  1. begin
    • De aanvang van het concert is om 20.00 uur. 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
aanvangen

aanvang

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanvangen
    • ... dat ik aanvang. 

Gangbaarheid

  • Het woord aanvang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.