aangezicht
Nederlands
Woordafbreking
- aan·ge·zicht
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘gezicht’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
- samenstelling van aan en gezicht [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aangezicht | aangezichten |
verkleinwoord | aangezichtje | aangezichtjes |
Zelfstandig naamwoord
aangezicht o
- het gezicht, het gelaat
Spreekwoorden
- Uit iemands aangezicht gesneden zijn.
Sterk lijken op iemand.
- Wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht''
wie zijn goede naam verliest komt in moeilijkheden
Afgeleide begrippen
- aangezichtskramp, aangezichtsligging, aangezichtspijn, aangezichtsvin, aangezichtszenuw
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord aangezicht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aangezicht' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.