aanhouden
Nederlands
Woordafbreking
- aan·hou·den
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van aan vz en houden ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanhouden |
hield aan |
aangehouden |
klasse 7 | volledig |
Werkwoord
aanhouden
- overgankelijk staande houden
- De hardrijder werd aangehouden en bekeurd.
- overgankelijk, (juridisch) arresteren
- Tijdens de ongeregeldheden werden de ergste raddraaiers aangehouden.
- Bij de supermarkt aan de Iepenlaan in Woerden heeft de politie maandagochtend een 17-jarige jongen uit Litouwen aangehouden op verdenking van diefstal van boodschappen met een winkelwaarde van € 57,-. De dief wilde die morgen rond tien uur een winkelwagen vol boodschappen zonder te betalen de winkel uitloodsen. [1]
- in beslag nemen
- inergatief volhouden
- Het meisje bleef maar aanhouden met zeuren over het hondje dat ze wilde hebben.
- ergatief voortduren
- De pijn in de knie bleef maar aanhouden terwijl ze toch genoeg rust hield.
- overgankelijk niet toewijzen, niet behandelen, uitstellen
- De rechtbank hield de zaak aan omdat de partijen geen onderling akkoord kunnen sluiten.
Spreekwoorden
- aanhouden op: gaan in de richting van
Vertalingen
2. arresteren
Gangbaarheid
- Het woord aanhouden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aanhouden' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.