aanhouden

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanhouden    (hulp, bestand)
  • IPA: /'anˌhɑudə(n)/
Woordafbreking
  • aan·hou·den
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanhouden
hield aan
aangehouden
klasse 7 volledig

Werkwoord

aanhouden

  1. overgankelijk staande houden
    • De hardrijder werd aangehouden en bekeurd. 
  1. overgankelijk, (juridisch) arresteren
    • Bij de supermarkt aan de Iepenlaan in Woerden heeft de politie maandagochtend een 17-jarige jongen uit Litouwen aangehouden op verdenking van diefstal van boodschappen met een winkelwaarde van € 57,-. De dief wilde die morgen rond tien uur een winkelwagen vol boodschappen zonder te betalen de winkel uitloodsen. [1] 
  1. in beslag nemen
  2. inergatief volhouden
    • Het meisje bleef maar aanhouden met zeuren over het hondje dat ze wilde hebben. 
  1. ergatief voortduren
    • De pijn in de knie bleef maar aanhouden terwijl ze toch genoeg rust hield. 
  1. overgankelijk niet toewijzen, niet behandelen, uitstellen
    • De rechtbank hield de zaak aan omdat de partijen geen onderling akkoord kunnen sluiten. 
Synoniemen
Spreekwoorden
  • aanhouden op: gaan in de richting van
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aanhouden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Reformatorisch Dagblad 09-12-2008 Achtervolging jeugdige winkeldief in Woerden
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.