aanhang
Nederlands
Woordafbreking
- aan·hang
Zelfstandig naamwoord
aanhang m
- het geheel van iemands helpers, volgelingen, partners, vrienden.
- De PvdA heeft vooral bij de arbeiders een grote aanhang.
Afgeleide begrippen
- aanhangeling, aanhanger, aanhangig, aanhangmotor, aanhangsel, aanhangwagen, aanhankelijk
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aanhangen |
aanhang
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanhangen
- ... dat ik aanhang.
Gangbaarheid
- Het woord aanhang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aanhang' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.