aanwezig
Nederlands
Woordafbreking
- aan·we·zig
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘voorhanden’ voor het eerst aangetroffen in 1561 [1]
- Samenstellende afleiding van aan en de stam van wezen met het achtervoegsel -ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | aanwezig | aanweziger | aanwezigst |
verbogen | aanwezige | aanwezigere | aanwezigste |
partitief | aanwezigs | aanwezigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
aanwezig
- tegenwoordig zijn, er zijn (van mensen)
- Het aanwezige publiek was dolenthousiast.
- ter beschikking zijn, voorhanden zijn (van dingen)
- Alle vormen van speelplezier zijn aanwezig.
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord aanwezig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aanwezig' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.