aanbrengen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanbrengen    (hulp, bestand)
  • IPA: /'amˌbrɛŋə(n)/
Woordafbreking
  • aan·bren·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanbrengen
bracht aan
aangebracht
zwak -cht volledig
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
aanbrenger
aanbrengster

Werkwoord

aanbrengen

  1. overgankelijk brengen naar
    • Zij bracht de crème aan op haar gezicht. 
  1. toevoegen, invoegen
    • Nadat de zaal was schoongemaakt brachten we de versiering aan. 
  1. werven
    • Tijdens de ledenwerfactie was het de bedoeling dat ieder lid van de vereniging minstens één nieuw lid aanbracht. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aanbrengen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.