boord

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  boord    (hulp, bestand)
  • IPA: /bɔːrt/, /bɔːrdən/
Woordafbreking
  • boord
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘rand’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 701 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord boord boorden
verkleinwoord boordje boordjes

Zelfstandig naamwoord

boord m

  1. m o (scheepvaart) het dek van een schip [2]
  2. m o de verbrede bovenrand van een hemd rond de nek [3]
  3. m oever
  4. m rand
Uitdrukkingen en gezegden
  • aan/van boord gaan
het schip betreden/verlaten
  • dat boordje moet nog gesteven
  • kantje boord
iets dat nog maar net goed ging
  • iets goed aan boord leggen
iets moeilijks oplossen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
boorden

boord

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boorden
    • Ik boord. 
  2. gebiedende wijs van boorden
    • Boord! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boorden
    • Boord je? 

Gangbaarheid

  • Het woord boord staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.