boord
Nederlands
Woordafbreking
- boord
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘rand’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 701 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boord | boorden |
verkleinwoord | boordje | boordjes |
Zelfstandig naamwoord
boord m
- m o (scheepvaart) het dek van een schip [2]
- m o de verbrede bovenrand van een hemd rond de nek [3]
- m oever
- m rand
Uitdrukkingen en gezegden
- aan/van boord gaan
het schip betreden/verlaten
- dat boordje moet nog gesteven
- kantje boord
iets dat nog maar net goed ging
- iets goed aan boord leggen
iets moeilijks oplossen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. het dek van een schip
2. de verbrede bovenrand van een hemd rond de nek
Werkwoord
vervoeging van |
---|
boorden |
boord
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boorden
- Ik boord.
- gebiedende wijs van boorden
- Boord!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boorden
- Boord je?
Gangbaarheid
- Het woord boord staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'boord' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.