aanvoer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanvoer    (hulp, bestand)
  • IPA: /'aɱˌvur/
Woordafbreking
  • aan·voer
enkelvoud meervoud
naamwoord aanvoer aanvoeren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

aanvoer m

  1. het aanbrengen met een leiding of voertuig
  2. het aangevoerde

aanvoer-

  1. voor aanvoer dienend
Hyponiemen
  • bagageaanvoer
  • eieraanvoer
  • energieaanvoer
  • gasaanvoer
  • kolenaanvoer
  • luchtaanvoer
  • melkaanvoer
  • olieaanvoer
  • pufaanvoer
  • sedimentaanvoer
  • spooraanvoer
  • stoomaanvoer
  • topaanvoer
  • veeaanvoer
  • visaanvoer
  • voedselaanvoer
  • wateraanvoer
  • zandaanvoer
Afgeleide begrippen
  • aanvoerleiding
  • aanvoerlijn
  • aanvoerlijst
  • aanvoernet
  • aanvoerpijp
  • aanvoerrol
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
aanvaren

aanvoer

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanvaren
    • ... dat ik aanvoer. 
    • ... dat jij aanvoer. 
    • ... dat hij, zij, het aanvoer. 

Werkwoord

vervoeging van
aanvoeren

aanvoer

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanvoeren
    • ... dat ik aanvoer. 

Gangbaarheid

  • Het woord aanvoer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.