aanvoer
Nederlands
Zelfstandig naamwoord
aanvoer m
aanvoer-
- voor aanvoer dienend
Hyponiemen
|
|
|
|
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
Vertalingen
1. het aanbrengen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aanvaren |
aanvoer
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanvaren
- ... dat ik aanvoer.
- ... dat jij aanvoer.
- ... dat hij, zij, het aanvoer.
- ... dat ik aanvoer.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aanvoeren |
aanvoer
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanvoeren
- ... dat ik aanvoer.
Gangbaarheid
- Het woord aanvoer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aanvoer' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.