tegen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: tegen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈtexə(n) /
- IPA:
- (Noord-Nederland): /teːχən/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /teːɣən/
Woordafbreking
- te·gen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘voorzetsel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1284 [1]
|
|
Voorzetsel
tegen
- zijdelings aanleunend
- De fiets staat tegen de deur.
- oneens met, ter bestrijding van
- Er is geen middel tegen deze ziekte.
- We gingen tegen de ochtend naar huis.
- Het liep tegen zevenen toen hij binnenkwam.
- Tegen de tijd dat hij het doorkreeg, was alles al verloren.
- de ontvangende persoon van een boodschap: aan
- Ik heb het tegen je gezegd.
- voor de prijs van
- Ik ruilde met de buurjongen tien knikkers tegen een bal.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
|
Vertalingen
1.
vnw. bijw. | ||
---|---|---|
voorzetselbijwoord | tegen | |
persoonlijk | ertegen | |
aanwijz. | nabij | hiertegen |
veraf | daartegen | |
vragend/betrekk. | waartegen |
Bijwoord
tegen
- Bent u voor of tegen?
- bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
- tegenspreken: Hij sprak deze bewering tegen.
- prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord
Afgeleide begrippen
- voorzetsels/bijwoorden
- samengestelde werkwoorden:
- zelfstandig naamwoorden:
- bijvoeglijk naamwoorden:
Spreekwoorden
- Daar is geen kruid tegen gewassen.
- Dat is hopeloos; daar bestaat geen middel tegen.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
tijgen |
tegen
- meervoud verleden tijd van tijgen
- Wij tegen.
- Jullie tegen.
- Zij tegen.
- Wij tegen.
Gangbaarheid
- Het woord tegen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tegen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.