aankunnen
Nederlands
Woordafbreking
- aan·kun·nen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van aan vz en kunnen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aankunnen |
kon aan |
aangekund |
onregelmatig
zwak -d |
volledig |
Werkwoord
aankunnen [1]
- absoluut iets of iemand de baas kunnen zijn
- Hij had zijn oudere broertje nooit aangekund, maar was nu duidelijk de sterkere.
- Hij kon de grote hoeveelheid werk met gemak aan.
- absoluut een kledingstuk met fatsoen kunnen dragen
- Vorig jaar had ze deze dure jurk nog aangekund, maar nu was die volledig uit de mode.
Uitdrukkingen en gezegden
- [1]: iets aankunnen
- Ergens op aankunnen
Vertalingen
1. iemand de baas kunnen zijn
Gangbaarheid
- Het woord aankunnen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aankunnen' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.