aankoop
Nederlands
Woordafbreking
- aan·koop
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van aankopen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aankoop | aankopen |
verkleinwoord | aankoopje | aankoopjes |
Zelfstandig naamwoord
aankoop m
- (handel) datgene wat men aankoopt
- Mijn vader kwam zijn nieuwste aankoop trots aan me tonen.
- (handel) de daad van het aankopen
- De aankoop kon niet doorgaan omdat ik mijn geld was vergeten.
Verwante begrippen
Hyponiemen
- dekkingsaankoop, groepsaankoop, impulsaankoop, personeelsaankoop, steunaankoop
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aankopen |
aankoop
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aankopen
- ... dat ik aankoop.
Gangbaarheid
- Het woord aankoop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aankoop' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.