aankoop

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aankoop    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈaŋkop/
Woordafbreking
  • aan·koop
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aankoop aankopen
verkleinwoord aankoopje aankoopjes

Zelfstandig naamwoord

aankoop m

  1. (handel) datgene wat men aankoopt
    • Mijn vader kwam zijn nieuwste aankoop trots aan me tonen. 
  1. (handel) de daad van het aankopen
    • De aankoop kon niet doorgaan omdat ik mijn geld was vergeten. 
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
aankopen

aankoop

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aankopen
    • ... dat ik aankoop. 

Gangbaarheid

  • Het woord aankoop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Afrikaans

stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
aankoop
aangekoop
volledig

Werkwoord

aankoop

  1. aankopen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.