aankondigen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aankondigen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈaŋˌkɔndəɣə(n)/
Woordafbreking
  • aan·kon·di·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aankondigen
kondigde aan
aangekondigd
zwak -d volledig

Werkwoord

aankondigen [1]

  1. bekendmaken, verklaren
    • Feitelijk gezien zal de voorzitter dan bij aanvang van de vergadering het extra agendapunt aankondigen. 
  1. voorspellen.
    • Vermoeidheid kan een hartaanval aankondigen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aankondigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.