aanplant

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanplant    (hulp, bestand)
  • IPA: /'amˌplɑnt/
Woordafbreking
  • aan·plant
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van het ww aanplanten
enkelvoud meervoud
naamwoord aanplant aanplanten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

aanplant m [1]

  1. het aanplanten
  2. het aangeplante
Hyponiemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
aanplanten

aanplant

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanplanten
    • ... dat ik aanplant. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanplanten
    • ... dat jij aanplant. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanplanten
    • ... dat hij aanplant. 

Gangbaarheid

  • Het woord aanplant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
77 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.