aanstoot
Nederlands
Woordafbreking
- aan·stoot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanstoot | aanstoten |
verkleinwoord | aanstootje | aanstootjes |
Zelfstandig naamwoord
aanstoot m
- een ergernis veroorzaken, zich aan iets ergeren
- Zit toch niet zo'n aanstoot te geven!
- Veel mensen nemen aanstoot aan naaktfoto's in de openbare ruimte.
- een botsing, of iets met een bruuske beweging een zetje geven
- De aanstoot van een biljardbal met een keu.
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aanstoten |
aanstoot
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanstoten
- ... dat ik aanstoot.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanstoten
- ... dat jij aanstoot.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanstoten
- ... dat hij aanstoot.
Gangbaarheid
- Het woord aanstoot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aanstoot' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.