aanlopen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanlopen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈanˌlopə(n)/
Woordafbreking
  • aan·lo·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanlopen
liep aan
aangelopen
klasse 7 volledig

Werkwoord

aanlopen

  1. ergatief duren
    • Het was al tegen sluitenstijd aangelopen. 
  1. ergatief in botsing komen met een staand voorwerp
    • Hij liep tegen de punt van de tafel aan en bezeerde zich danig. 
  1. ergatief komen ~: ongewild ergens arriveren
    • Deze poes is hier vorige maand aan komen lopen. 
  1. ergatief van een motor e.d.: enigszins verkeerd lopen waardoor grote wrijving of blokkering veroorzaakt wordt
    • Zo te horen loopt er iets aan! 
  1. ergatief rood/blauw ~ een bepaalde kleur krijgen van opwinding of koude
    • Na de akelige opmerking liep hij helemaal rood aan. 
  1. ergatief ~ bij terloops bezoeken
    • We zijn even bij haar aangelopen. 
  1. overgankelijk varend bezoeken
    • Beide havensteden werden aangelopen tijdens de rondvaart. 
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

aanlopen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord aanloop

Gangbaarheid

  • Het woord aanlopen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.