wal
Nederlands
Woordafbreking
- wal
1. en 2. | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | wal | wallen |
verkleinwoord | walletje | walletjes |
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘verhoging’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
3. | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | wal | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
wal m
- aarden verhoging als verdediging tegen een vijand
- aarden verhoging als verdediging tegen een overstroming
- het vaste land in tegenstelling tot het boord van een schip
- vetophoping onder de onderste oogleden, vaak van donkere kleur
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- Voet aan wal zetten.
- Aan wal gaan.
Vertalingen
1. aarden verhoging als verdediging tegen een vijand
2. aarden verhoging als verdediging tegen een overstroming
3. het vaste land in tegenstelling tot het boord van een schip
Gangbaarheid
- Het woord wal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'wal' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Nedersaksisch
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.