aanzeggen
Nederlands
Woordafbreking
- aan·zeg·gen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van aan en zeggen ww [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanzeggen |
zegde aan zei aan |
aangezegd |
onregelmatig
zwak -d |
volledig |
Werkwoord
aanzeggen
- ditransitief iemand iets enigszins plechtig laten weten
- Zij hebben aangezegd gekregen dat zij niet langer welkom waren.
Afgeleide begrippen
- aanzegger, aanzegging, aanzeghuis
Uitdrukkingen en gezegden
- Iemand de wacht aanzeggen
een laatste waarschuwing geven
- Iemand iets niet aanzeggen
Gangbaarheid
- Het woord aanzeggen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aanzeggen' herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.