aanbouwen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanbouwen    (hulp, bestand)
  • IPA: /'amˌbɑuwə(n)/
  • IPA: /ˈambʌʊə(n)/
Woordafbreking
  • aan·bou·wen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanbouwen
bouwde aan
aangebouwd
zwak -d volledig

Werkwoord

aanbouwen

  1. overgankelijk ergens iets tegenaan bouwen
    • Zij lieten bij hun huis een garage aanbouwen. 
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

aanbouwen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord aanbouw

Gangbaarheid

  • Het woord aanbouwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.