aanbehoren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanbehoren    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈambeˌhorə(n)/
Woordafbreking
  • aan·be·ho·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

aanbehoren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanbehoren
behoorde aan
aanbehoord
zwak -d volledig
  1. behoren tot, deel uitmaken van, eigendom zijn van

Gangbaarheid

  • Het woord 'aanbehoren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.