aandeel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aandeel    (hulp, bestand)
  • IPA: /'aanˌdel/
  • IPA: /ˈandel/
Woordafbreking
  • aan·deel
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van het werkwoord 'aendelen' [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord aandeel aandelen
verkleinwoord aandeeltje aandeeltjes

Zelfstandig naamwoord

aandeel o

  1. (economie) waardepapier dat de mede-eigendom in het vermogen van een onderneming bewijst
    • Mijn vader heeft een aandeel in dat bedrijf en hoopt een goed dividend te krijgen. 
  1. (economie) persoonlijk aandeel in gemeenschappelijke handelingen of in gemeenschappelijk bezit
  1. gedeelte van iets
    • Dit bedrijf heeft een groot aandeel van de markt in handen en kan dus ook de prijs van haar goederen naar eigen goeddunken opvoeren. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vaste voorzetsels
  • aandeel hebben in
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aandeel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord aandeel aandele

Zelfstandig naamwoord

aandeel

  1. (economie) aandeel
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.