aandeel
Nederlands
Woordafbreking
- aan·deel
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van het werkwoord 'aendelen' [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aandeel | aandelen |
verkleinwoord | aandeeltje | aandeeltjes |
Zelfstandig naamwoord
aandeel o
- (economie) waardepapier dat de mede-eigendom in het vermogen van een onderneming bewijst
- (economie) persoonlijk aandeel in gemeenschappelijke handelingen of in gemeenschappelijk bezit
- Haar aandeel in deze opdracht was van groot belang. Ze was dan ook een gewaardeerd lid van de werkgroep.
- gedeelte van iets
- Dit bedrijf heeft een groot aandeel van de markt in handen en kan dus ook de prijs van haar goederen naar eigen goeddunken opvoeren.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vaste voorzetsels
- aandeel hebben in
Vertalingen
1. waardepapier
Gangbaarheid
- Het woord aandeel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aandeel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.