aantrekken
Nederlands
Woordafbreking
- aan·trek·ken
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van aan vz en trekken ww [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aantrekken |
trok aan |
aangetrokken |
klasse 3 | volledig |
Werkwoord
aantrekken
- overgankelijk een kracht uitoefenen die zaken naar zich toe doet bewegen
- De magneet trekt alle ijzerdeeltjes aan.
- overgankelijk aanlokken
- De zoete geur trok veel wespen aan.
- Werken in een ziekenhuis trekt me niet aan.
- overgankelijk vaster doen sluiten, vastzetten
- Hij trok de handrem goed aan.
- Hij trok het touw goed aan zodat het pakje dicht bleef zitten.
- overgankelijk iets ~: kleding aandoen
- Ik ga even iets anders aantrekken.
- ergatief een stijgende lijn vertonen
- De economie trok vorig kwartaal flink aan.
- wederkerend zich ~ van: zijn gedrag wijzigen naar aanleiding van een uitwendige invloed
- Hij trok zich niets aan van die hoge boete en ging door met veel te hard te rijden.
- wederkerig elkaar ~ een attractieve wisselwerking ondergaan
- Volgens de wet van de zwaartekracht trekken twee massa's elkaar aan.
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een kracht uitoefenen die zaken naar zich toe doet bewegen
5. zijn gedrag wijzigen naar aanleiding van een uitwendige invloed
Gangbaarheid
- Het woord aantrekken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aantrekken' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.