aantrekken

[1] De magneet trekt het metaal aan.
[4] Een jas aantrekken.

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aantrekken    (hulp, bestand)
  • IPA: /'anˌtrɛkə(n)/
Woordafbreking
  • aan·trek·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aantrekken
trok aan
aangetrokken
klasse 3 volledig

Werkwoord

aantrekken

  1. overgankelijk een kracht uitoefenen die zaken naar zich toe doet bewegen
    • De magneet trekt alle ijzerdeeltjes aan. 
  1. overgankelijk aanlokken
    • De zoete geur trok veel wespen aan. 
    • Werken in een ziekenhuis trekt me niet aan. 
  1. overgankelijk vaster doen sluiten, vastzetten
    • Hij trok de handrem goed aan. 
    • Hij trok het touw goed aan zodat het pakje dicht bleef zitten. 
  1. overgankelijk iets ~: kleding aandoen
    • Ik ga even iets anders aantrekken. 
  1. ergatief een stijgende lijn vertonen
    • De economie trok vorig kwartaal flink aan. 
  1. wederkerend zich ~ van: zijn gedrag wijzigen naar aanleiding van een uitwendige invloed
    • Hij trok zich niets aan van die hoge boete en ging door met veel te hard te rijden. 
  1. wederkerig elkaar ~ een attractieve wisselwerking ondergaan
    • Volgens de wet van de zwaartekracht trekken twee massa's elkaar aan. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aantrekken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.