één

Nederlands

Niet te verwarren met: een
Telwoord (nl)
0123456789
10111213141516171819
20212223242526272829
30313233343536373839
40414243444546474849
50515253545556575859
60616263646566676869
70717273747576777879
80818283848586878889
90919293949596979899
1002003004005006007008009001000
10610910121015101810211024102710301033
1036103910421045104810511054105710601063
1010010303103003
Uitspraak
  • Geluid:  één    (hulp, bestand)
  • IPA: /en/; /eːn/
Woordafbreking
  • één

Hoofdtelwoord

één

  1. de inhoud van de kleinste niet-lege verzameling, het kleinste getal van de verzameling ; komt na nul en vóór twee, in Arabische cijfers 1, in Romeinse cijfers I
Verbuiging
  • Verbogen vorm: ene.
Schrijfwijzen
  • Wordt als Eén geschreven aan het begin van een zin.
  • Arabisch cijfer: 1
  • Chinees cijferteken: ,
  • Grieks cijferteken: A'
  • Romeins cijfer: I.
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord één enen
verkleinwoord eentje eentjes

Zelfstandig naamwoord

één v

  1. het getal 1
Vertalingen
stellend
onverbogen één
verbogen ene

Bijvoeglijk naamwoord

één

  1. in vergelijking tussen twee zaken
    • Het één is goed, het ander ook niet slecht. 
    • De ene beschrijving is beter dan de andere. 
Antoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord 'één' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie. De vaste verbinding "over één kam scheren" staat daar wel in.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.