begin

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  begin    (hulp, bestand)
  • IPA: /bəˈχɪn/
Woordafbreking
  • be·gin
enkelvoud meervoud
naamwoord begin beginnen [2]
verkleinwoord beginnetje beginnetjes

Zelfstandig naamwoord

begin o

  1. het eerste deel, het op gang komen
    • In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde nu was woest en leeg, en duisternis lag over de watervloed; en de Geest van God zweefde boven het water. 
    • In het begin was ze verlegen maar toen ze zich eenmaal thuis voelde werd ze brutaal. 
  1. (waterstaat) de oudste plekken in een oudlandpolder van waaruit het inpolderingsproces begonnen is
    • Als de polder niet herverkaveld is zijn de beginnen vaak nog in het landschap te herkennen. 
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
  • grondbegin
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
beginnen

begin

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beginnen
    • Ik begin. 
  2. gebiedende wijs van beginnen
    • Begin! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beginnen
    • Begin je? 

Gangbaarheid

  • Het woord begin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudengelse beginnan.
vervoeging
onbepaalde wijs to begin
he/she/it begins
verleden tijd began
voltooid
deelwoord
begun
onvoltooid
deelwoord
beginning
gebiedende wijs begin

Werkwoord

begin

  1. beginnen
Verwante begrippen


Limburgs

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /bəˈɣɪ̀n/ (Etsbergs)

Zelfstandig naamwoord

begin o

  1. (Hooglimburgs) begin
  1. «In g'm beginnem sjaap Gód d'n hieëmel èn die-n aerj.»
    In den beginne schiep God de hemel en de aarde.
Verbuiging
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.