eenenveertig

Nederlands

0041
eenenveertig,
op een abacus


Telwoord (nl)
0123456789
10111213141516171819
20212223242526272829
30313233343536373839
40414243444546474849
50515253545556575859
60616263646566676869
70717273747576777879
80818283848586878889
90919293949596979899
1002003004005006007008009001000
10610910121015101810211024102710301033
1036103910421045104810511054105710601063
1010010303103003
Uitspraak
Woordafbreking
  • een·en·veer·tig
Woordherkomst en -opbouw

Hoofdtelwoord

eenenveertig

  1. "41", het getal tussen veertig en tweeënveertig, veertig plus een
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen eenenveertig euro en zevendertig cent. 
    1. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • Het juiste antwoord op opgave eenenveertig is "42". 
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen
  • eenenveertigen (oude verbogen vorm na sommige voorzetsels)

zelfstandig naamwoord samengesteld met "eenenveertig" ht

  • eenenveertigjarige
  • eenenveertigtal
  • eenenveertigvoud

bijvoeglijk naamwoord samengesteld met "eenenveertig" ht

  • eenenveertigjarig
  • eenenveertigvoudig

bijwoord

  • eenenveertigmaal

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "eenenveertig" ht als linkerdeel

  • eenenveertig en een half
  • eenenveertigduizend
  • eenenveertigenhalf
  • eenenveertighonderd
hooftelwoorden samengesteld met "eenenveertig" ht als rechterdeel
  • achtendertighonderdeenenveertig
  • achtennegentighonderdeenenveertig
  • achtentachtighonderdeenenveertig
  • achtentwintighonderdeenenveertig
  • achtenveertighonderdeenenveertig
  • achtenvijftighonderdeenenveertig
  • achtenzestighonderdeenenveertig
  • achtenzeventighonderdeenenveertig
  • achtduizend eenenveertig
  • achthonderdeenenveertig
  • achttienhonderdeenenveertig
  • dertienhonderdeenenveertig
  • drieëndertighonderdeenenveertig
  • drieënnegentighonderdeenenveertig
  • drieëntachtighonderdeenenveertig
  • drieëntwintighonderdeenenveertig
  • drieënveertighonderdeenenveertig
  • drieënvijftighonderdeenenveertig
  • drieënzestighonderdeenenveertig
  • drieënzeventighonderdeenenveertig
  • drieduizend eenenveertig
  • driehonderdeenenveertig
  • duizend eenenveertig
  • eenendertighonderdeenenveertig
  • eenennegentighonderdeenenveertig
  • eenentachtighonderdeenenveertig
  • eenentwintighonderdeenenveertig
  • eenenveertighonderdeenenveertig
  • eenenvijftighonderdeenenveertig
  • eenenzestighonderdeenenveertig
  • eenenzeventighonderdeenenveertig
  • elfhonderdeenenveertig
  • honderdeenenveertig
  • negenendertighonderdeenenveertig
  • negenennegentighonderdeenenveertig
  • negenentachtighonderdeenenveertig
  • negenentwintighonderdeenenveertig
  • negenenveertighonderdeenenveertig
  • negenenvijftighonderdeenenveertig
  • negenenzestighonderdeenenveertig
  • negenenzeventighonderdeenenveertig
  • negenduizend eenenveertig
  • negenhonderdeenenveertig
  • negentienhonderdeenenveertig
  • twaalfhonderdeenenveertig
  • tweeëndertighonderdeenenveertig
  • tweeënnegentighonderdeenenveertig
  • tweeëntachtighonderdeenenveertig
  • tweeëntwintighonderdeenenveertig
  • tweeënveertighonderdeenenveertig
  • tweeënvijftighonderdeenenveertig
  • tweeënzestighonderdeenenveertig
  • tweeënzeventighonderdeenenveertig
  • tweeduizend eenenveertig
  • tweehonderdeenenveertig
  • veertienhonderdeenenveertig
  • vierendertighonderdeenenveertig
  • vierennegentighonderdeenenveertig
  • vierentachtighonderdeenenveertig
  • vierentwintighonderdeenenveertig
  • vierenveertighonderdeenenveertig
  • vierenvijftighonderdeenenveertig
  • vierenzestighonderdeenenveertig
  • vierenzeventighonderdeenenveertig
  • vierduizend eenenveertig
  • vierhonderdeenenveertig
  • vijfendertighonderdeenenveertig
  • vijfennegentighonderdeenenveertig
  • vijfentachtighonderdeenenveertig
  • vijfentwintighonderdeenenveertig
  • vijfenveertighonderdeenenveertig
  • vijfenvijftighonderdeenenveertig
  • vijfenzestighonderdeenenveertig
  • vijfenzeventighonderdeenenveertig
  • vijfduizend eenenveertig
  • vijfhonderdeenenveertig
  • vijftienhonderdeenenveertig
  • zesendertighonderdeenenveertig
  • zesennegentighonderdeenenveertig
  • zesentachtighonderdeenenveertig
  • zesentwintighonderdeenenveertig
  • zesenveertighonderdeenenveertig
  • zesenvijftighonderdeenenveertig
  • zesenzestighonderdeenenveertig
  • zesenzeventighonderdeenenveertig
  • zesduizend eenenveertig
  • zeshonderdeenenveertig
  • zestienhonderdeenenveertig
  • zevenendertighonderdeenenveertig
  • zevenennegentighonderdeenenveertig
  • zevenentachtighonderdeenenveertig
  • zevenentwintighonderdeenenveertig
  • zevenenveertighonderdeenenveertig
  • zevenenvijftighonderdeenenveertig
  • zevenenzestighonderdeenenveertig
  • zevenenzeventighonderdeenenveertig
  • zevenduizend eenenveertig
  • zevenhonderdeenenveertig
  • zeventienhonderdeenenveertig
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord eenenveertig eenenveertigs
verkleinwoord eenenveertigje eenenveertigjes

Zelfstandig naamwoord

eenenveertig v / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 41 is aangeduid
    • Het is weer de eenenveertig die het niet doet, kunnen we die niet simpel vervangen? 
    • Haar tweeënveertigste verjaardag was een belangrijk moment, want haar leven werd heel anders toen ze de eenenveertig eenmaal voorbij was. 

eenenveertig mv

  1. groep van 41 eenheden
    • De eenenveertig zijn natuurlijk blij, maar laten we ook denken aan het verdriet van de vier die zijn afgewezen. 

Gangbaarheid

  • Het woord eenenveertig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.