zin
Nederlands
Woordafbreking
- zin
Zelfstandig naamwoord
zin m
- (taalkunde) een serie woorden die gezamenlijk in syntactisch verband een afgerond geheel vormen
- De meeste zinnen bevatten een gezegde en een onderwerp, vaak aangevuld met voorwerpen en bepalingen.
- een verlangen om iets te doen
- Ik heb zin in een lekkere bak koffie.
- dat wat iets betekent, waar iets voor staat
- Bedoel je het woord "vertrek" in de zin van "kamer" of in de zin van "weggaan"?
- een reden voor bestaan, bestaansreden, betekenis
Antoniemen
- [3] onzin
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- Iemand z'n zin geven.
Doen wat iemand wenst.
- zich aanbevolen houden voor
zin hebben in iets
Vertalingen
1. een serie woorden die gezamenlijk in syntactisch verband een afgerond geheel vormen
2. een verlangen om iets te doen
4. een bestaansreden
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
zinnen |
zin
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zinnen
- Ik zin.
- gebiedende wijs van zinnen
- Zin!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zinnen
- Zin je?
Gangbaarheid
- Het woord zin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zin' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.