nul

• Geluid:  nul    (hulp, bestand)
• IPA: / nʏl /, /nɵl/

• nul

• van Middelnederlands nul uit Italiaans nulla, als telwoord voor het eerst aangetroffen in het jaar 1508 [1] [2]

nul

1. 0, één minder dan één
   1. om een hoeveelheid aan te geven

1. 1. • De totale kosten bedragen nul euro en zevendertig cent. 

1. 1. • We roeien onszelf uit door het geboortecijfer tot nul terug te brengen, en de vergrijzing zijn werk te laten doen. [3]

   2. om de plaats nog voor het eigenlijke begin van een volgorde aan te geven

1. 1. • In de scheepvaart bestaat "regel nul", die niet in wetjes te vinden is. Dat gaat over goed zeemanschap, rekening houden met je mede-schippers. [4]

• 0 (decimaal)

• nulde (rangtelwoord)

• getal, nulliteit

• druknul, voorloopnul

• beneden nul
  met negatieve waarde

• de jaren nul
  het eerste decennium van een eeuw

• met de blik op oneindig en het verstand op nul
  voortgaand zonder bezinning op de vraag of dat nog zinvol is

• onder nul
  (meteorologie) lager dan het vriespunt

• tot nul reduceren
  zo ver verminderen dat er niets van over is

• uit het jaar nul
  heel primitief, niet adequaat

• van nul en gener waarde
  waardeloos, zonder werking

• Indonesisch: nol

nul v / m

1. niks, de afwezigheid van iets

1. • Half wakker grabbel ik naast mijn bed, stoot mijn telefoon eronder, strek me en heb beet. Met mijn ochtendstem rochel ik mijn naam. Reactie: nul. De beller aarzelt even en hangt op. [5]

2. (scheldwoord) iemand die nergens goed in of voor is

1. • Beledigingen als 'U kletst uit uw nek' of 'U bent een grote nul' zijn niet alleen usance, ze worden niet eens meer gecorrigeerd door de voorzitter. [6]

2. het cijfer nul

1. • De hoofdletter O wordt gemakkelijk verward met een nul. 

2. (sport) toestand waarbij de tegenstander in een wedstrijd nog geen doelpunt heeft kunnen maken

1. • Dankzij goed werk van de keeper wist de ploeg de eerste helft de nul te houden. 

• 1. niks, niets, zero
• 2. nietsnut

• 1. alles

• [3] een nul in het cijfer zijn
  onbelangrijk zijn

• [3] met een nulletje of twee
  (sport) met een geschatte eindstand van 2-0

• [1] nul komma nul
  helemaal niets

• [1] nul op het rekest krijgen
  een verzoek niet ingewilligd zien

• Het woord nul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'nul' herkend door:

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

nul

1. nul; getal, één minder dan één, in Arabische cijfers 0

nul

1. nul; niks; de afwezigheid van iets

• geluid

nul

1. nul

nul

1. nul

nul

1. nul

• Geluid:  nul    (hulp, bestand)

nul

1. (spreektaal) onbenullig, idioot, waardeloos

1. «Cet ordi est vraiment nul comme truc.»

   Die computer is echt een waardeloos ding. [1]

nul

1. nul

• Afgeleid van het Latijnse nullus

nul

1. nul; getal, één minder dan één, in Arabische cijfers 0

• null

nul

1. nul; niks; de afwezigheid van iets

nul

1. nul; getal, één minder dan één, in Arabische cijfers 0

nul

1. nul; niks; de afwezigheid van iets