idioot
Nederlands
Woordafbreking
- idi·oot
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gek’ voor het eerst aangetroffen in 1857 [1]
- Van het Latijnse idiōta ("idioot"), dat komt van het Oudgriekse ἰδιώτης (idiōtēs, "onopgevoede; leek"), dat komt van ἴδιος (idios, "zichzelf, privaat, apart").
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | idioot | idioter | idiootst |
verbogen | idiote | idiotere | idiootste |
partitief | idioots | idioters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
idioot
- (medisch) zwakzinnig in de hoogste graad
- Daar woont een naar mijn mening idiote man.
- (pejoratief) dwaas, mal
- Dat was echt een idiote actie.
Zelfstandig naamwoord
idioot m
- (medisch) iemand die zwakzinnig is in de hoogste graad
- Veel mensen noemen hem een idioot.
- (pejoratief) scheldwoord voor iemand met een afwijkend standpunt of van afwijkend gedrag
- Wat ben jij toch een idioot.
Vertalingen
1. iemand die een grote maat van zwakzinnigheid heeft
Gangbaarheid
- Het woord idioot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'idioot' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.