nulliteit
Nederlands
Woordafbreking
- nul·li·teit
Zelfstandig naamwoord
nulliteit v [2]
- iets dat geen waarde of belang heeft; iemand zonder waarde
- 'Een grote schande, het toppunt van een journalistieke nulliteit', reageert echtgenoot Frank Vanhecke. 'Dit is journalistiek van de laagste soort, compleet onaanvaardbaar. Dat vinden ook de ouders van Rooske.'[3]
- Qilaatersorneq, het plichtwerk van Soren Nils Eichberg, dat bij andere violisten al eens naar new age-nulliteit fladdert, kreeg een beklijvende uitvoering.[4]
Synoniemen
- kleinigheid, bagatel, onbenulligheid, onbeduidendheid, nietsnut, futiliteit, beuzeling, beuzelarij, nutteloosheid, nietigheid
Gangbaarheid
- Het woord nulliteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'nulliteit' herkend door:
29 % | van de Nederlanders; |
43 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- nulliteit op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Standaard 14/02/2011 De Wever 'misselijk'van RTBF-reportage Morel
- de Standaard 25/05/2001 om 00:00 door Peter Vermeersch Elisabethwedstrijd: nog een vrouw
- NRC Floris Alberse 26 maart 2014 Hij probeerde mijn adoratie te temperen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.