mannelijk
Nederlands
Woordafbreking
- man·ne·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | mannelijk | mannelijker | mannelijkst |
verbogen | mannelijke | mannelijkere | mannelijkste |
partitief | mannelijks | mannelijkers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
mannelijk
- (biologie) tot het geslacht behorend dat voor bevruchting zorgt
- Aantal mannelijke leraren op basisscholen daalt verder [1]
- (grammatica) behorend tot het woordgeslacht dat vrouwelijk noch onzijdig is
- Kerel, hond en eik zijn mannelijke woorden in het Nederlands.
- (sociologie) (psychologie) met gedrag zoals van mannen verwacht wordt, kenmerkend voor een man
- Er waren natuurlijk vrouwen op wie al dat haar indruk maakte, dat mannelijke, ruwe, viriele, een beetje Spaanse aan hem. [2]
- Mannelijke dadendrang.
Vertalingen
1. tot geslacht behorend dat voor bevruchting zorgt
2. behorend tot het mannelijke woordgeslacht
Gangbaarheid
- Het woord mannelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'mannelijk' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.