auto

Niet te verwarren met: auto-, autó
Een auto

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  auto    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɑʊ̯to/, /oto/
Woordafbreking
  • au·to
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘wagen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1899 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord auto auto's
verkleinwoord autootje autootjes

Zelfstandig naamwoord

auto m

  1. (techniek), (verkeer) een voertuig met drie of meer wielen, een motor en een carrosserie
    • Ik ga nooit met de auto naar mijn werk. 
    • Gemiddeld heeft elk huishouden een auto.[3] 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Meroniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord auto staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Achterhoeks

enkelvoud meervoud
naamwoord auto auto's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

auto

  1. (verkeer)(techniek) auto; een voertuig met drie of meer wielen, een motor en een carrosserie


Engels

Woordherkomst en -opbouw
  • Komt van het Oudgriekse αὐτός, wat zelf betekent.

Zelfstandig naamwoord

auto

  1. auto


Nedersaksisch

enkelvoud meervoud
naamwoord auto auto's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

auto

  1. (verkeer)(techniek) auto; een voertuig met drie of meer wielen, een motor en een carrosserie
Schrijfwijzen
Synoniemen

Meer informatie


Sallands

enkelvoud meervoud
naamwoord auto auto's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

auto

  1. (verkeer)(techniek) auto; een voertuig met drie of meer wielen, een motor en een carrosserie


Slowaaks

Uitspraak
  • IPA: /aʊ̯tɔ/
Woordafbreking
  • au·to

Zelfstandig naamwoord

auto o

  1. (verkeer)(techniek) auto; een voertuig met drie of meer wielen, een motor en een carrosserie
Synoniemen
Hyperoniemen
  • vozidlo o
Afgeleide begrippen
  • autíčko o
  • autový
Typische woordcombinaties
  • ísť autom - autorijden
  • nákladné auto o
  • osobné auto o
  • sanitné auto o - ambulance
  • vojenské auto o
Verwante begrippen

Meer informatie


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /aʊ̯tɔ/
Woordafbreking
  • au·to
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het zelfstandig naamwoord automobil

Zelfstandig naamwoord

auto o

  1. (verkeer)(techniek) auto; een voertuig met drie of meer wielen, een motor en een carrosserie
  1. «Auto zaparkoval na přilehlém parkovišti.»
    De auto heeft hij op de naastgelegen parkeerplaats geparkeerd.
Verbuiging
Synoniemen
  • vůz m onbezield
Hyperoniemen
  • vozidlo o
Afgeleide begrippen
  • autíčko o
  • autový
Typische woordcombinaties
  • firemní auto o
  • nákladní auto o
  • osobní auto o
  • služební auto o
  • řídit auto - een auto besturen
Verwante begrippen

Meer informatie

Verwijzingen


    Twents

    enkelvoud meervoud
    naamwoord auto auto's
    verkleinwoord

    Zelfstandig naamwoord

    auto

    1. (verkeer)(techniek) auto; een voertuig met drie of meer wielen, een motor en een carrosserie


    Veluws

    enkelvoud meervoud
    naamwoord auto auto's
    verkleinwoord

    Zelfstandig naamwoord

    auto

    1. (verkeer)(techniek) auto; een voertuig met drie of meer wielen, een motor en een carrosserie
    Synoniemen

    Meer informatie

    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.