wagen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wagen    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˈʋaːχə(n)/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈʋaːɣə(n)/
Woordafbreking
  • wa·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘voertuig’ voor het eerst aangetroffen in 838 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord wagen wagens
verkleinwoord wagentje wagentjes

Zelfstandig naamwoord

wagen m

  1. een kar
  2. (verkeer) een auto
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

wagen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord waag
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wagen
waagde
gewaagd
zwak -d volledig

Werkwoord

wagen

  1. overgankelijk iets riskants ondernemen
    • Er werd een poging gewaagd de rivier over te steken. 
  1. wederkerend zich ~ : een risico op zich laden
    • Daar waagde hij zich niet aan. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Verwijzingen

Gangbaarheid

  • Het woord wagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie


Duits

Woordafbreking
  • wa·gen

Werkwoord

wagen

  1. wagen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.