wagen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: wagen (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈʋaːχə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈʋaːɣə(n)/
Woordafbreking
- wa·gen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Zelfstandig naamwoord
wagen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord waag
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
wagen |
waagde |
gewaagd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
wagen
- overgankelijk iets riskants ondernemen
- Er werd een poging gewaagd de rivier over te steken.
- wederkerend zich ~ : een risico op zich laden
- Daar waagde hij zich niet aan.
Vertalingen
1. een poging ondernemen
Verwijzingen
Gangbaarheid
- Het woord wagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'wagen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.