kar

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kar    (hulp, bestand)
  • IPA: /kɑr/
Woordafbreking
  • kar
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘voertuig’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • >Middelnederlands carre, op zijn beurt van Latijn carra, carrus
enkelvoud meervoud
naamwoord kar karren
verkleinwoord karretje karretjes

Zelfstandig naamwoord

kar v/m

  1. voertuig (oorspronkelijk met twee wielen)
  2. (informeel) auto
    • Zo, dat is een mooi karretje dat je gekocht hebt. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
karren

kar

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van karren
    • Ik kar. 
  2. gebiedende wijs van karren
    • Kar! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van karren
    • Kar je? 

Verwijzingen


Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 
enkelvoud meervoud
naamwoord kar karre

Zelfstandig naamwoord

kar

  1. auto


Fries

Woordafbreking
  • kar
enkelvoud meervoud
naamwoord kar -
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

kar g

  1. keuze, keus
  2. keur


Koerdisch

Zelfstandig naamwoord

kar m

  1. werk


Turks

Woordafbreking
  • kar
enkelvoud meervoud
nominatief   kar     karlar  
genitief   karın     karların  
datief   kara     karlara  
accusatief   karı     karları  
locatief   karda     karlarda  
ablatief   kardan     karlardan  

Zelfstandig naamwoord

kar

  1. (meteorologie) sneeuw
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.