automonteur
Nederlands
Woordafbreking
- au·to·mon·teur
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘vakman die auto's onderhoudt en herstelt’ voor het eerst aangetroffen in 1947 [1]
- samenstelling van auto en monteur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | automonteur | automonteurs |
verkleinwoord | automonteurtje | automonteurtjes |
Zelfstandig naamwoord
automonteur m
- (beroep) een vakman die beroepshalve reparaties verricht aan en onderhoud doet van auto's
- Mijn buurman is automonteur.
Vertalingen
1. een vakman die beroepshalve reparaties verricht aan en onderhoud doet van auto's
Gangbaarheid
- Het woord automonteur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'automonteur' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.