dashboard
Nederlands
Woordafbreking
- dash·board
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘instrumentenpaneel in auto e.d.’ voor het eerst aangetroffen in 1937 [1]
- samenstelling van dash ww en board zn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dashboard | (dashboarden) dashboards |
verkleinwoord | dashboardje | dashboardjes |
Zelfstandig naamwoord
dashboard o
- instrumentenbord meestal van een auto
Verwante begrippen
- instrumentenpaneel, paneel
Vertalingen
1. Instrumentenbord
Gangbaarheid
- Het woord dashboard staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'dashboard' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Engels
Zelfstandig naamwoord
dashboard
- dashboard instrumentenbord
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.