vocatief
Nederlands
Woordafbreking
- vo·ca·tief
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘naamval van de aangesproken persoon, vijfde naamval’ voor het eerst aangetroffen in 1638 [1]
- van Latijn vocativus [2]
- afgeleid van vocatie met het achtervoegsel -ief
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vocatief | vocatieven |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
vocatief m
- (grammatica) de vijfde naamval waarin een naamwoord staat dat aanduidt tot wie het woord wordt gericht
Synoniemen
- vijfde naamval
Afgeleide begrippen
- vocatieffunctie
Vertalingen
1. de vijfde naamval waarin een naamwoord staat dat aanduidt tot wie het woord wordt gericht
Gangbaarheid
- Het woord vocatief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vocatief' herkend door:
69 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.