autocar

Nederlands

1. lang motorvoertuig dat meer dan acht mensen tegelijk kan vervoeren
Uitspraak
  • Geluid:  autocar    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑutoˌkɑr/
Woordafbreking
  • au·to·car
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord autocar autocars
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

autocar m

  1. lang motorvoertuig dat meer dan acht mensen tegelijk kan vervoeren
    • Tegelijkertijd zien we de bus als vervoermiddel naar de pistes en loipen in de Alpen belangrijker worden. Een jaar of wat geleden wilden wintersporters nauwelijks in zo'n autocar stappen, wat wel merkwaardig was omdat je op geen enkele manier zo gerieflijk tot voor je hotel of appartement wordt gebracht. [2]
  1. (verouderd) voertuig dat door een eigen motor wordt aangedreven
    • Daar de Kampioen verwacht dat er weldra ook in ons land liefhebbers voor autocars (zich zelf voortbewegende rijtuigen) zullen worden gevonden, heeft een harer redacteuren dezer dagen aan een hoofdambtenaar te Rotterdam gevraagd welke bepalingen voor dat nieuwerwetsche voertuig zullen gelden. (…) Hij deelde ons mede, dat reeds door eene maatschappij aanvrage was gedaan met een autocar in de stad te mogen rijden. [3]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord autocar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
47 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Spaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • au·to·car
enkelvoud meervoud
autocar autocares

Zelfstandig naamwoord

autocar m

  1. (verkeer) autobus, bus, touringcar
Synoniemen

Verwijzingen

    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.