automobiel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • au·to·mo·biel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zichzelf bewegend’ voor het eerst aangetroffen in 1896 [1]
  • afgeleid van mobiel met het voorvoegsel auto-
enkelvoud meervoud
naamwoord automobiel automobielen
verkleinwoord automobieltje automobieltjes

Zelfstandig naamwoord

automobiel o

  1. (verkeer) gemotoriseerd voertuig op vier of meer wielen, auto
Overerving en ontlening
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord automobiel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.