autorit
Nederlands
Woordafbreking
- au·to·rit
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van auto en rit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | autorit | autoritten |
verkleinwoord | autoritje | autoritjes |
Zelfstandig naamwoord
autorit m
- (verkeer) een reisje met de auto
- Wij maakten iedere week een autoritje naar opa en oma.
Gangbaarheid
- Het woord autorit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'autorit' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.