motor
Nederlands
Woordafbreking
- mo·tor
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘machine die beweegkracht levert, stuwende kracht’ voor het eerst aangetroffen in 1892 [1]
- afgeleid van het Latijnse movēre (bewegen) met het achtervoegsel -or [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | motor | motoren motors |
verkleinwoord | motortje | motortjes |
Zelfstandig naamwoord
motor m
- (werktuigbouwkunde) krachtbron die met behulp van een energiebron een werktuig, machine of vervoermiddel aandrijft
- Deze motor loopt op elektriciteit.
- (verkeer) een verkorting van "motorfiets", het gemotoriseerd voertuig op twee of drie wielen
- Hij heeft net een nieuwe motor gekocht, een Harley.
- (figuurlijk) iemand die wordt beschouwd als de drijvende kracht van een organisatie
- Hij is de motor van ons bedrijf, zonder hem waren we al lang failliet gegaan.
Synoniemen
- [1] krachtbron
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
- 2-takt, 4-takt, gasturbine, ramjet, scramjet, stoommachine, turbofan, turboprop, turboshaft
- [1] aandrijving, krachtbron, machine, werktuig, vervoermiddel
- [2] verkeer, vervoer
- [3] inspiratie, leiding, stimulatie
Vertalingen
1. krachtbron
2. voertuig
Gangbaarheid
- Het woord motor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'motor' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Achterhoeks
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | motor | motoren |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
motor
- (werktuigbouwkunde) motor; krachtbron die met behulp van een energiebron een werktuig, machine of vervoermiddel aandrijft
Drents
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | motor | motoren |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
motor
- (werktuigbouwkunde) motor; krachtbron die met behulp van een energiebron een werktuig, machine of vervoermiddel aandrijft
Indonesisch
Woordafbreking
- mo·tor
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Nederlands "motor"
Zelfstandig naamwoord
motor
- (techniek) motor krachtbron die met behulp van een energiebron een werktuig, machine of vervoermiddel aandrijft
- «Pompa air itu digerakkan oleh motor listrik.»
- Deze waterpomp wordt aangedreven door een elektromotor.
- «Pompa air itu digerakkan oleh motor listrik.»
- (spreektaal), (verkeer) motor gemotoriseerd voertuig op twee of drie wielen
- «Helm jenis ini adalah helm yang paling aman untuk digunakan pengendara motor.»
- Dit type helm is een helm die veiliger gebruikt kan worden door motorrijders.
- «Helm jenis ini adalah helm yang paling aman untuk digunakan pengendara motor.»
- (figuurlijk) motor iemand die de drijvende kracht van een organisatie is
- «Dialah yang menjadi motor perkumpulan itu.»
- Hij groeide uit tot de motor achter de vereniging.
- «Dialah yang menjadi motor perkumpulan itu.»
Synoniemen
- [1] mesin
- [2] sepeda motor
Afgeleide begrippen
- [1] motorisasi
Nedersaksisch
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | motor | motoren |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
motor
- (werktuigbouwkunde) motor; krachtbron die met behulp van een energiebron een werktuig, machine of vervoermiddel aandrijft
Twents
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | motor | motoren |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
motor
- (werktuigbouwkunde) motor; krachtbron die met behulp van een energiebron een werktuig, machine of vervoermiddel aandrijft
Veluws
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | motor | motoren |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
motor
- (werktuigbouwkunde) motor; krachtbron die met behulp van een energiebron een werktuig, machine of vervoermiddel aandrijft
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.