autoloos

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • au·to·loos
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van auto met het achtervoegsel -loos
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen autoloosautolozerautoloost
verbogen autolozeautolozereautolooste
partitief autoloosautolozers-

Bijvoeglijk naamwoord

autoloos

  1. (verkeer) zonder autoverkeer
    • Volgend weekend wordt er weer een autoloze zondag georganiseerd. 
  1. zonder auto
    • Meer en meer inwoners van Antwerpen kiezen ervoor om autoloos door het leven te gaan. 

Gangbaarheid

  • Het woord autoloos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.