paard
Nederlands
Woordafbreking
- paard
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘hoefdier’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1266 [1]
- Via de Middelnederlandse vormen paert en perert van het Latijnse paraveredus
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | paard | paarden |
verkleinwoord | paardje | paardjes |
Zelfstandig naamwoord
paard o
- (zoogdieren) gedomesticeerd hoefdier uit de familie der paardachtigen Equidae
dat als rijdier en als trekdier gebruikt wordt - (sport) turntoestel op vier poten en met twee handvatten om op te voltigeren of zonder handvatten om overheen te springen
- (schaak) schaakstuk dat over de andere stukken heen kan bewegen
- (techniek) het deel van het mechanisme van een korenmolen, dat de afstand tussen de molenstenen regelt
- (astrologie) één van de tekens van de Chinese dierenriem
- (scheepvaart) een touw om op te staan, onder de ra van een dwarsgetuigd zeilschip
- (gereedschap) schraag om hout op te zagen
- [3]: Paard[1]: Paard
- [2]: Paard
- [3]: Paard
- [4]: Paard
- [6]: Paard
Hyperoniemen
- [1] hoefdier
Hyponiemen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
|
Vertalingen
1. hoefdier
2. turntoestel
3. schaakstuk
Gangbaarheid
- Het woord paard staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'paard' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.