ruin

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ruin    (hulp, bestand)
  • IPA: /rœʏn/
Woordafbreking
  • ruin
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘gecastreerde hengst’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1460 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord ruin ruinen
verkleinwoord ruintje ruintjes

Zelfstandig naamwoord

ruin m

  1. (zoogdieren) (paardrijden) een gecastreerde hengst.
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord ruin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
87 %van de Nederlanders;
70 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
ruin ruins

Zelfstandig naamwoord

ruin

  1. ruïne
vervoeging
onbepaalde wijs to ruin
he/she/it ruins
verleden tijd ruined
voltooid
deelwoord
ruined
onvoltooid
deelwoord
ruining
gebiedende wijs ruin

Werkwoord

ruin

  1. ruïneren
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.