halfbloed
Nederlands
![](../I/m/lossy-page1-220px-KITLV_-_36C346_-_Bray%2C_Th._-_Petit_-_Lithography_of_a_coloured_young_woman_-_Colour_lithography_-_1850.tif.jpg)
halfbloed vrouw
Woordafbreking
- half·bloed
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van half en bloed [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | halfbloed | halfbloeden |
verkleinwoord | halfbloedje | halfbloedjes |
Zelfstandig naamwoord
halfbloed v/m[2]
- (pejoratief) iemand van gemengde etnische afkomst, waarbij slechts één van de twee bronnen een edel ras is
- Aan mijn eigen keukentafel doe ik er echter ook vermoeid het zwijgen toe. Moet ik mijn vriend nu gaan uitleggen dat volgens Van Dale een halfbloed een afstammeling is van een blanke en een niet-blanke? Dat het woord is ontstaan in tijden van kolonialisme en slavernij, en dat wel duidelijk is wie er zogenaamd bloed had en wie niet? Dat ik, toen ik begreep wat de betekenis van het woord was - op mijn twintigste pas, mezelf dubbelbloed ging noemen?[3]
- van gefokte dieren: dat slechts een van de twee ouders een raszuivere volbloed is
Verwante begrippen
- dubbelbloed
Gangbaarheid
- Het woord halfbloed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'halfbloed' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- halfbloed op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Neske Beks 30 januari 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.